Een repetitieavond in januari. We repeteren de achtste scène: het subkamp van Dachau. Met stoelen, een kamerscherm en een wandkast simuleren we de kamers en de bedden. Ze zijn gekleed in hun bij elkaar geraapte kleding van Ravensbrück. Twee nieuwelingen doen voor het eerst mee. Ik leg uit hoe ik de scène voor me zie en dan gaan we spelen. Ze spelen, ze zoeken, ze voelen, ze kijken vragend naar mij.
Het is al heel mooi maar, logisch na zo’n eerst opzet, ze snappen ook dat dit het nog niet is. Ik heb nu kunnen zien ik wat ik anders wil, anders dat wat ik eerder heb geroepen, moet herroepen. Ik zoek woorden om het over te dragen: eenzaamheid, verbondenheid, honger, vermoeidheid en oerkracht. Ik zie allemaal denkende hoofden.
Na een korte pauze spelen we de scène voor de tweede keer. Dan gebeurt het:
“…de onderlinge solidariteit na vijf maanden repeteren, de zorgzaamheid, de inzet, het geloof in elkaar en in zichzelf… zoals ze zingen en hoe onze jongste actrice haar verhaal vertelt, er gebeurt iets magisch…
– Peter Jan Eckstein
Als ik ze dan zie staan aan het eind van de scene in hun kamers, dan begrijp ik opeens waarom en hoe die vrouwen het hebben overleefd. De kwartjes zijn gevallen. Dit belooft heel veel voor de dan nog komende drie maanden.
Ik hoop van harte dat het ons lukt het prachtige boek van Hans Suijs eer aan te doen. Dat het ons is lukt u te raken, maar bovenal dat u als kijker het ook gaat begrijpen en bovenal voelen, al is het maar een fractie van een seconde, waarom en hoe ze het hebben overleefd en waarom wij ons dat moeten blijven herinneren.
Door: Peter Jan Eckstein